Vijf keuzen bepalen de typerende kenmerken van het strategieproces. Deze keuzen zijn niet absoluut: meestal vallen ze ergens tussen de beide uitersten. De aard van deze keuze hangt doorgangs af van omstandigheden.
Benadering: ontwerpen of ontwikkelen
Bij de ontwerpbenadering worden doelstellingen, acties en besturingscycli vooraf tot in detail gespecificeerd.
Bij de ontwikkelbenadering worden missie en organisatiedoelen geacht voldoende richting te geven. De strategie ontwikkelt zich, zonder veel centrale sturing, binnen de grenzen daarvan.
Participatiegraad: hoog of laag
Bij een hoge participatiegraad doen veel personen mee. Ze zijn afkomstig uit alle organisatieonderdelen. Ze bezetten verschillende hiërarchische niveaus. En ze leveren verschillende bijdragen. Bij een lage participatiegraad doen maar weinig personen mee. Ze zijn vaak afkomstig uit een of enkele organisatieonderdelen. Ze zijn allen van hetzelfde hiërarchische niveau. En ze leveren analoge bijdragen.
Fasering: volgordelijk of iteratief
Bij een volgordelijke fasering worden de activiteiten vooraf lineair in de tijd gepland. De uitvoering geschiedt dienovereenkomstig. Een iteratieve fasering staat aanpassingen toe op basis van uitkomsten van activiteiten.
Methode: kwalitatief of kwantitatief
Bij de kwalitatieve methode worden afwegingen en keuzes gemaakt op basis van ideeën, meningen en visies.
Bij de kwantitatieve methoden worden alternatieven doorgerekend en geselecteerd op basis van cijfermatige informatie.
Tempo: hoog of laag
Als kort opeenvolgende acties tot een snelle beslissing over de strategie leiden, is het tempo hoog. Zo kan één werkconferentie of vergadering een strategie opleveren. Bij een laag tempo zijn de acties over een langere tijd gespreid. De strategie wordt na verloop daarvan vastgesteld.
De aard van de keuze hangt af van de omstandigheden. Een turbulente omgeving kan bijvoorbeeld nopen tot een ontwerpbenadering, een lage participatie, een volgordelijke fasering, een kwalitatieve methode en een hoog tempo.