Het denken over organisaties is sterk beïnvloed door de theorie over de bureaucratie. In deze theorie zijn beheersen, controleren, standaardiseren, efficiëntie en hiërarchie de dominante principes.
Artsen, onderwijzend personeel, onderzoekers en ingenieurs bijvoorbeeld. Ze zijn geleerd, of hebben veel geleerd. Ze weten zelf (het beste) hoe ze hun vak uit moeten oefenen. Ze bepalen zelf hoe ze met cliënten omgaan. Ze leren door te doen en van elkaar. Ze identificeren zich vaak meer met het beroep en het vak dat ze uitoefenen, dan met de organisatie waar ze voor werken.
Het managen van professionals is een vak apart. Want professionals:
- Accepteren geen leiding, bestrijden de legitimiteit van de leiding en haar besluiten.
- Zijn allergisch voor alles wat riekt naar bureaucratie, bazen en beleid (de drie boze B’s).
- Volgen de verrichtingen van hun managers met argusogen.
- Betwijfelen de competentie van het management in het openbaar.
- Dulden geen openbare kritiek van het management op hun eigen functioneren.
Professionals nemen beslissingen op basis van consensus. Liever geen beslissing, dan een beslissing waar een van de gewaardeerde collega’s zich niet in kan vinden. Het zelfreinigend vermogen in professionele organisaties is laag. Een blunderende collega-professional wordt niet snel aangesproken. En als het management optreedt, sluiten ze de gelederen.
Professionals veranderen
Goed functionerende professionals:
- Zijn kritisch op zichzelf en hun eigen werk.
- Reflecteren regelmatig en veranderen hun aanpak of opstelling als ze dat zelf zinvol achten.
- Overleggen met collega’s en nemen soms dingen van elkaar over.
- Innoveren en veranderen op eigen kracht en van binnenuit.